Showdown

In 1977 had Joe Lewis, een volledig blinde Canadees, het idee om een ​​spel te creëren dat zowel recreatief als competitief gespeeld kon worden, zonder hulp van zienden. Patrick York, een eveneens volledig blinde Canadese atleet, verfijnde samen met Lewis de regels en de uitrusting. York had ook de grootste inbreng bij het maken van het tafelontwerp. Na jaren samenwerken werd in 1980 de eerste tafel afgeleverd en het eerste showdownspel gespeeld.
Showdown werd een internationaal succes door de introductie als demonstratiesport op de Paralympische Spelen van 1980 in Arnhem. Vervolgens waren er demonstraties op de Paralympics in New York 1984, Seoul 1988, Barcelona 1992 en Atlanta 1996. Andere evenementen met aandacht voor showdown waren de World Youth Games van 1990, de eerste IBSA World Games in 1998 en de Pan-American Games van 1999 in Mexico-Stad. Tegenwoordig is showdown wijd verspreid in Europa, maar het wordt ook gespeeld in Afrika, Azië, Noord-Amerika en Zuid-Amerika. In België werd het geïntroduceerd in 2011.

Showdown is een van de weinige sporten die mensen met een visuele beperking individueel kunnen beoefenen. Het ziet er uit als een vorm van tafeltennis en wordt daarom vaak omschreven als ‘tafeltennis voor blinden’. Het is eenvoudig aan te leren en vereist slechts een minimum aan materiaal. Het combineert techniek, actie, snelheid en concentratie op een unieke manier, waardoor het zowel voor jong als oud een fascinerende en ontspannende activiteit is. Je hoeft ook beslist niet blind of slechtziend te zijn. Want bij showdown dragen alle spelers een geblindeerde bril, waardoor ze volledig moeten vertrouwen op hun gehoor, tastzin en reactievermogen. De bril elimineert alle visuele voordelen, waardoor ziende spelers op gelijke voet staan met hun blinde of slechtziende medespelers.

Showdown wordt gespeeld op een tafel van 3,66 bij 1,15 m, eigenlijk een bak met opstaande randen van 14 cm. De bal heeft een gemiddelde diameter van 6 cm, waardoor hij handelbaar is voor spelers van alle leeftijden en niveaus. Wat hem onderscheidt van gewone sportballen is dat er stalen kogeltjes in zitten. Als de bal beweegt maken de kogeltjes een geluid, waardoor de spelers kunnen anticiperen op de beweging van de bal.
De spelers staan tegenover elkaar, elk aan een korte zijde van de tafel. Aan hun “bathand” dragen ze een handbescherming. Ze slaan de bal met een bat heen en weer over de tafel. De bat is 40 cm lang (inclusief handvat), 9 cm breed en 1 cm dik. Elke speler verdedigt de doelopening van 25 cm breed aan zijn zijde van de tafel, waarin de bal moet vallen om te scoren. Tijdens het spel is stilte vereist, zodat de spelers direct kunnen reageren op het geluid van de bal.
Een doelpunt wordt beloond met 2 punten. Als de bal uit de tafel vliegt of als je een andere fout maakt, krijg je een punt tegen. De speler die het eerst minstens 11 punten heeft, en 2 punten meer dan de tegenstander, wint de set. Maar als de 11 punten bereikt zijn en het verschil is minder dan 2 punten dan wordt doorgespeeld tot een speler met 2 punten verschil wint. Echter, bij een stand van 16-16 wint degene die het volgende punt maakt.
Bij eendaagse toernooien bestaat een wedstrijd vaak uit 1 set. Tijdens de nationale competitie wordt gespeeld volgens het 'best-of-three'-principe, waarbij degene die het eerst 2 sets wint de wedstrijd heeft gewonnen.

Puntentelling:

  • Wanneer de bal in het doel van de tegenstander wordt geslagen, worden hiervoor 2 punten toegekend.
  • Maakt een speler een fout (onreglementaire handeling), dan krijgt de tegenstander 1 punt. Onreglementaire handelingen zijn o.a.:
    • ­ de bal tegen de dwarsplank slaan,
    • ­ fout serveren,
    • ­ de bal op het lichaam krijgen binnen het speelveld,
    • ­ de bal buiten de tafel slaan,
    • ­ een verdedigingsfout maken (de bal aanraken binnen het doelgebied).

De  officiële spelregels in pdf-formaat vind je hier